Kool plant

Stikstof-efficiëntie bij kool

Koolsoorten zijn gewassen die veel stikstof vragen: ca 300 kg N/ha. Zowel telers als koolveredelaars geven aan dat koolrassen verschillen in stikstofbehoefte en in het vermogen om door te groeien in omstandigheden dat er weinig stikstof in de bodem aanwezig is.

Deze problematiek geldt voor zowel de biologische als de gangbare koolteelt. Er is veel teeltonderzoek gedaan aan kool, o.a. om door middel van rassenonderzoek te kijken welke rassen  de hoogste opbrengst bij optimale stikstofbemesting. Maar de vraag welke rassen bij een beperkte hoeveelheid stikstof toch goed geteeld kunnen worden en welke planteigenschappen daarbij dan een cruciale rol spelen, is nog niet beantwoord.

Voor gerichte veredeling op stikstofefficiëntie is kennis nodig over de achterliggende genetische en fysiologische mechanismen voor stikstofefficiëntie en over succesvolle selectiemethoden. Op dit moment ontbreekt een goed overzicht van de bestaande kennis over deze onderwerpen en dus ook de analyse tot welke aanknopingspunten die kennis kan leiden.

Aanpak

Onderzoekers van het Louis Bolk Instituut hebben in samenwerking met Wageningen University & Research door middel van literatuuronderzoek en interviews met experts de beschikbare kennis over diverse Brassica’s, met name sluitkool, geanalyseerd. De literatuur wordt daarbij gericht bestudeerd voor het vinden gericht op de perspectieven voor veredelen op stikstof-efficiëntie, de betrokken planteneigenschappen, en achterliggende fysiologische mechanismen. De tussentijdse uitkomsten zijn ter bespreking voorgelegd aan een aantal telers en koolveredelaars in een workshop. Ook zijn een aantal koolbedrijven in het groeiseizoen bezocht en zijn de telers geïnterviewd over hun ervaringen met koolteelt onder beperkte stikstofbemesting.

Resultaten

Stikstofefficiëntie is de resultante van twee componenten: stikstofopname-efficiëntie en stikstofgebruiksefficiëntie. Deze aspecten moeten steeds in onderlinge relatie onderzocht worden, omdat rassen diverse combinaties van strategieën kunnen ontwikkelen om efficiënt met een laag stikstofaanbod om te kunnen gaan.

Uit de literatuur blijkt dat voor kool vooral winst te behalen is bij het verbeteren van de gebruiksefficiëntie. Daarbij lijkt het van belang dat het ‘omblad’ zo lang mogelijk, tot aan de oogst, actief blijft teneinde de stikstofopname te stimuleren. Ook de herverdeling van stikstof van het oude blad naar het jonge (binnen)blad dat de kool vormt en dat niet fotosynthetisch actief kan zijn, is belangrijk. Deze gebruiksprocessen en de verhouding tussen omblad en jong blad en daarmee samenhangende gebruiksprocessen kunnen verschillen voor vroege, middelvroege en late rassen.

Nader onderzoek moet uitwijzen wat de ideale verhouding van omblad en kool is in relatie tot stikstofefficiëntie, en of bladstand en bladopbouw daarbij een rol spelen. Daarbij zou het interessant kunnen zijn te onderzoeken of ook andere selectiecriteria van belang kunnen zijn, zoals de bebladeringsindex (bladoppervlak/grondoppervlak, m2/m2), specifiek bladoppervlak (bladoppervlak/bladgewicht, cm2/g), nitraatreductasegehalte en / of chlorofylgehalte of -chlorofylfluorescentie.

Partners

Louis Bolk Instituut (Monique Hospers-Brands, Edith Lammerts van Bueren), Wageningen University & Research-Crop Systems Analysis (Paul Struik, Yongran Ji), met input in de workshop van Bejo Zaden (Klaas Biersteker, Bram Weijland), Rijk Zwaan (John Buijsman) en telers Anton van Vilsteren, GertJan Kos, Joris Kollewijn.