Groenbemesters
In Tabel 2.12 staat weergegeven hoeveel kan worden gekort op de N-gift wanneer groenbemesters zijn ondergewerkt.
[Klik op de tabel om deze te vergroten]
Opmerkingen bij Tabel 2.12
1. Bij niet-vlinderbloemige groenbemesters is er vanuit gegaan dat 40% en 50% van de N in de bovengrondse delen bij resp. in de herfst en in het voorjaar onderwerken ter beschik-king komt aan het volggewas. Bij vlinderbloemigen is gerekend met een bemestende waarde van 75% van de N in bovengrondse delen bij zowel in de herfst als in het voorjaar onderwerken. Dit hogere percentage komt omdat bij vlinderbloemigen met name de ondergrondse delen in verhouding meer N naleveren.
2. De bovengrondse N-opname van een groenbemester kan bij een aantal soorten ook worden geschat op basis van de lengte van het gewas. Hierbij kunnen de volgende relaties worden gehanteerd:
[klik op de tabel om deze te vergroten]
3. Wanneer wordt bemest op basis van een Nmin-monster in voorjaar zal bij onderwerken in de herfst al een deel van de N worden teruggevonden in de Nmin. In de tabel is daarom onderscheid gemaakt in een N-korting zonder Nmin-meting in het voorjaar en met een Nmin-meting in het voorjaar. Hierbij is er van uitgegaan dat bij niet-kruisbloemige groenbemesters (o.a. Italiaans raaigras en winterrogge) circa 1/3 van de bemestende waarde tot uiting komt in een hogere Nmin-voorraad in het voorjaar terwijl 2/3 gedurende het groeiseizoen tot beschikking komt voor het gewas. Bij kruisbloemigen (o.a. gele mosterd en bladrammenas) komt alle N al in de winter vrij.
4. Bij teelten waar in de N-bemestingsrichtlijn een vermenigvuldigingsfactor voor de Nmin staat die groter is dan 1 (bijvoorbeeld 1,7 in geval van suikerbiet), moet na een in de herfst ondergewerkte of in de winter afgevroren groenbemester rekening worden gehouden met een overschatting van de N-korting indien de verhoogde Nmin-waarde na de winter wordt ingevuld in de formule van de richtlijn. In dat geval kan men beter eerst de N-gift volgens de richtlijn berekenen op basis van de (geschatte) Nmin-voorraad die zou zijn aangetroffen zonder een groenbemester (gemeten Nmin minus 1/3 van de bemestende waarde van niet-kruisbloemige groenbemesters dan wel de volledige bemestende waarde van kruisbloemigen) en vervolgens de volledige bemestende waarde van de groenbemester (zie Tabel 2.12) in mindering brengen op de gift.
5. De N-nawerking in Tabel 2.12 is afgeleid bij volggewassen waarbij tot 1 augustus actief N wordt opgenomen (o.a. aardappelen, maïs).